Mijn naam is Rob Linders, en ik ben de voorzitter van de Stichting Vrienden Van Kedonganan, Bali (stichting SVVK).
Het jaar 2000 was voor mijn vrouw Wil en mij een enerverend jaar, mijn collega José, die wij intensief verzorgd hebben, overleed dat jaar aan kanker. Zij was van Indonesische afkomst en heeft ons tijdens haar ziekbed veel verteld over Indonesië, toen wij haar samen met de familie mochten begeleiden in haar laatste levensfase. Na al die mooie verhalen besloot ik, in het jaar van haar overlijden, samen met haar zus Frieda en haar man Mike naar Bali - Indonesië te gaan voor een vakantie.
Vanuit mijn hotel in Tuban, liep ik vaak naar het centrum van Kuta, en kwam dan langs een winkeltje waar kleding en sieraden werden verkocht. Dit winkeltje trok mij wel aan, en nieuwschierig als ik ben wilde ik ook wel eens in dat winkeltje binnen kijken. Op de grond zat een mager meisje, dat de verkoopster bleek te zijn. Zij was in dienst van de eigenaresse van dat winkeltje. Ik was de taal toen nog niet machtig, maar met handen en voeten heb ik haar duidelijk gemaakt dat ik wel wat bij haar wilde kopen.
Eerlijk gezegd zag ze er niet erg goed uit, echt vel over been, dus vroeg ik haar of zij wel genoeg te eten had. Zij zei dat ze genoeg had, maar dat geloofde ik niet, het bleek dat ze maar 1x per dag een klein beetje eten tot zich nam. Zij verdiende erg weinig in het winkeltje en moest daar de huur van haar huisje (2x3 meter) en haar eten van betalen.
Daarom besloot ik dat het personeel van mijn hotel haar 's morgens en 's avonds wat eten zou brengen, zolang ik in Bali was. Toen mijn vakantie erop zat heb ik haar wat geld gegeven om 's morgens en 's avonds wat eten te kopen, en ik beloofde haar, dat ik het volgende jaar weer terug zou komen.
In 2001 ben ik weer terug gegaan, en ontmoette haar weer in het winkeltje. Gelukkig zag ze er wat beter uit. Toen ik vroeg of zij ouders had, kreeg ik het antwoord, dat zij het niet wist..... Zij vertelde dat ze vanuit het noorden (Seririt) naar het zuiden was vertrokken om geld te verdienen bij de toeristen. Helaas liep dat niet zoals ze had gehoopt, zij mocht niet bellen van haar bazin, en kon niet met de bus naar het noorden terug gaan, daar zij daar geen geld voor had. Daar kwam later ook nog schaamte bij. Na al die jaren wist zij niet of haar ouders, broers en zusters nog leefde en waar zij woonde.
Nadat ik drie weken in Bali was kwam zij met de vraag of wij haar zouden willen adopteren en zo haar nieuwe ouders zouden worden. Dat wilden wij wel, vertelde we Diana (de naam die ze zichzelf had aangemomen i.v.m. de toeristen, haar Balinese naam is Lu Sri) met de restrictie dat we het volgende jaar naar het noorden zouden gaan om haar biologische ouders te gaan zoeken.
In 2002, na mijn aankomst in Bali ben ik de volgende dag samen met Diana naar het noorden vertrokken. Via de gemeente Seririt zijn wij achter het adres van haar biologische ouders gekomen, en zo werd Diana herenigd met haar biologische ouders. Wij zijn alleen voor de Indonesische wet haar adoptieouders, met toestemming van haar biologische ouders. Haar vader is helaas later dat jaar overleden aan longemfyseem.
In 2003 ben ik voor het eerst bij Diana in de kampong (Kedonganan) geweest, waar het een behoorlijke puinhoop was. Bijna elke dag was er politie, veel criminaliteit en veel rommel. Na veel praten (ondertussen sprak ik de taal) met de mensen en met z'n allen het opruimen van de rommel, is de kampong in Kedonganan weer leefbaar geworden. De aanwezigheid van de politie is een zeldzaamheid geworden, mede door het instellen van een kampong raad.
In 2004 zijn we begonnen met het verbeteren van de fabriekjes in de kampong, het was er onveilig en heel veel stof. Terwijl ik hiermee bezig was zag ik ook dat de kinderen overdag niet naar school gingen, maar thuis moesten werken bij hun ouders. Toen besloot ik om de medewerkers in de fabriekjes alleen het hoogstnoodzakelijke te geven, voornamlijk mondkapjes en veiligheidsbrillen, en de andere verbeteringen op een later plan te zetten.
'Als eerste moesten de kinderen naar school' om minimaal een basisopleiding te krijgen, wat ook gelukt is. Het basis onderwijs in Bali wordt door het rijk betaald, wij betalen de kleding, boeken, schriften en wat er verder nodig is. De kinderen kunnen zonder schoolkleding boeken en schrijften geen opleiding volgen, daar de ouders het geld er niet voor hebben.
In Kedonganan en Seririt wordt ook door de stichting de scholing van het vervolgonderwijs betaald voor de kinderen van ouders met geen of een te laag inkomen. De stichting eist wel dat een van de ouders werkt. Mocht dit niet lukken, dan zorgt de stichting hiervoor in overleg met ouders en de Balinese regering. In Soerabaya heeft een jongen van de stichting gestudeerd op de universiteit en heeft deze studie met een diploma afgesloten.
Maar wij willen ook dat de kampong in Kedonganan en de kampong Patamon (Seririt) leefbaar blijft, dat we de bewoners blijven motiveren om te werken, zodat zij later zelf hun kinderen kunnen onderhouden op weg naar een betere toekomst. Helaas is het voor mijn vrouw Wil en mij niet meer mogelijk om dit alleen te bekostigen, daarom hebben wij sinds 2 november 2012 een stichting opgericht die de naam draagt:
Stichting Vrienden van Kedonganan/Bali, ofwel Stichting SVVK.